Een meerderheid van het Europees Parlement wil dat er in 2021 een einde komt aan het halfjaarlijkse verzetten van de klok. Het is nu aan de EU-lidstaten zelf of zij daarna bepalen of zij permanent op de zomer- of wintertijd overschakelen.
De lidstaten zijn huiverig en hebben de discussie over zomer- en wintertijd op de lange baan geschoven.
Uur vooruit of achteruit
Het Europees Parlement heeft nu een uitstelclausule aangenomen om te voorkomen dat een lappendeken aan verschillende tijden ontstaat. Premier Rutte heeft al in september laten weten dat hij in ieder geval samen met de buurlanden van Nederland dezelfde tijd wil hanteren.
Voor de zomertijd als standaardtijd moeten in maart 2021 voor het laatst de klokken een uur vooruit. Bij een permanente wintertijd moeten de klokken in oktober 2021 een uur terug.
'Winst voor de gezondheid'
Europarlementariër Annie Schreijer-Pierik (CDA) is 'bijzonder gelukkig' met het besluit.
"Dit is winst voor de gezondheid van de inwoners van de EU. Wetenschappers hebben aangetoond dat ons bioritme van slag raakt van het klok verzetten. Het is ooit ingevoerd om energie te besparen maar dat resultaat is niet aangetoond.''
Gevolgen onduidelijk
Onderzoek van het Europees Parlement is overigens veel minder stellig dan Schreijer-Pierik over de gevolgen van het klokverzetten op mensen.
Voor alle economische sectoren blijkt dat er eigenlijk geen conclusies zijn te trekken over de voor- of nadelen. Wel lijken de effecten op het bioritme van de mens langduriger te zijn dan eerst werd gedacht, maar om dat echt aan te tonen is meer onderzoek nodig.

Zomertijd ingevoerd
In 1977 werd in Nederland de zomertijd ingevoerd. Door de klok een uur voor te laten lopen op de standaardtijd komt de periode van daglicht beter overeen met de periode waarin de meeste mensen wakker zijn. Hierdoor kan 's avonds de verlichting later aan en bespaart de burger geld.
In bijna zeventig landen wordt de klok twee keer per jaar verzet.