Hij is 24 jaar en woont in een klooster in Rotterdam. Dit is het verhaal van Augustinus Aerssens, ooit een jongetje dat voetbalde, buiten ravotte en nooit wat met het geloof had – en nu de jongste kloosterling van Nederland is.
Midden in het centrum van Rotterdam, op een parkeerplaats vlak bij de gracht, staat een jongeman in een wit gewaad. Hij zwaait met zijn armen ter begroeting en wijst een parkeerplek aan. Het gewaad, althans, de wijde mouwen, zwaaien met hem mee.
Augustinus (24) valt op, in de drukte van de stad, tussen de haastende bakfietsmoeders, de voorbij sjezende scooters, driftig inparkerende auto's, het struinende winkelpubliek.
Ik ben een vreemde eend
Maar hij is het gewend. Want niet alleen zijn verschijning valt op: ook zijn verhaal is anders dan anders. "Misschien ben ik wel een beetje een vreemde eend in de bijt", vertelt hij als we in het bijgebouw naast het Dominicanenklooster zijn neergestreken.
"Of nee", vervolgt hij – hij heeft een zachte stem, praat rustig. "Ik dénk het niet, ik weet het wel zeker, ik ben een vreemde eend in de bijt. Mijn ouders hebben lange tijd moeite gehad om me te volgen."
Augustinus werd geboren als Pascal – het is gewoonlijk dat kloosterlingen bij toetreding een religieuze naam krijgen. Pascal woonde aan de rand van Assen en groeide met zijn broertje en ouders op in het groen. Hij was een huttenbouwer, een ravotter, een kikkerdrilverzamelaar, een buitenspeler. Hij rende met vriendjes door de weilanden, zat op voetbal (was keeper), sprong over sloten en speelde verstoppertje in de bossen.
Een plek waar je niet mag schelden
De kerk was doorgaans ver weg, behalve als het gezin op vakantie ging in de zomer. Dan slenterde de familie Aerssens door de lome straten van een stad of dorp in Zuid-Frankrijk, en dan werd er altijd wel een kerk bezocht. "Voor mij was dat een plek waar het in elk geval koel was en waar je niet met God mocht schelden", lacht Augustinus.
Het was ook wel een plek waar Pascal altijd stil werd. Door de kaarsen, de geur van de wierook… Ja. Die stilte, die daalde vanzelf in hem neer.
Ook die ene keer, toen Pascal 12 jaar was, en in Béziers, Zuid-Frankrijk, een kerk betrad met zijn ouders en broertje. Er gebeurde wat. Ineens. Hij kan het niet omschrijven, het is een gevoel, maar als hij het móét omschrijven, dan toch maar: "Ik besefte dat die kerk niet zomaar een stapel stenen was. Ik werd warm vanbinnen, voelde me gelukkig, vredig ook, en ik voelde: hier is iets aanwezig."
Een naam had hij er niet voor. Nu wel, glimlacht hij. Nu zéker.
"Dat 'iets' was God."
'Ik begreep geen snars van de bijbel'
Terug in Nederland schreef Pascal een werkstuk over de kerk. "Ik besloot ook om naar de kerk te gaan in Assen, waar we verder nooit kwamen." Hij ging erheen, begreep geen snars van de bijbel, begon te luisteren en te lezen.
De huttenbouwer, de ravotter, de voetballer, bleek ook een denker. "Ik zocht antwoorden op wat ik had gevoeld in Frankrijk en verlangde naar een bepaalde verantwoordelijkheid waar veel pubers niet over nadenken. Ik wilde iets betekenen."
"Mijn ouders snapten het niet, het was de hele tijd alsof ik hen een paar stappen voor was. Dat was moeilijk. Ze waren niet boos, in ons gezin was altijd een open sfeer, zonder veroordeling, maar ik voelde hun frustratie. Als ouder wil je altijd je kind begrijpen. Ik was in hun ogen onnavolgbaar."
Toch deden ze hun best. Zo waren ze erbij toen Pascal op tweede Paasdag op 15-jarige leeftijd gedoopt werd – en ook al zijn klasgenoten en voetbalvrienden nodigde hij uit. "Het is niet zo dat ik die nooit meer zag. Ik ging op zondag naar de kerk, maar de dag ervoor ging ik gewoon met leeftijdsgenootjes een film kijken, en dan dronken we wat biertjes. Gelovig zijn betekent niet afgezonderd zijn."
Het is wel een beetje raar
Sterker nog: die vriendengroep uit Assen, die heeft hij nog steeds. Ook al liggen hun levens mijlenver uit elkaar. Zij doken het studentenleven in, de kroeg in, Pascal dook vooral de boeken in, voor zijn studie theologie aan de Universiteit Tilburg. "Voor mij was naar de kerk gaan niet genoeg. Mijn vrienden zeiden: 'Wil je niet gewoon pastoor worden?' Toen dacht ik: ja eigenlijk wil ik dat wel, maar ik werd er ook onzeker van, want het was wel een beetje raar om zoiets te doen. Ik kende helemaal niemand die dat deed."
Bovendien was er in die tijd – Augustinus wil het onderwerp niet vermijden – veel te doen om het misbruik in de katholieke kerk. "Veel mensen stonden daardoor niet positief tegenover de kerk. Logisch. Dit misbruik had nóóit mogen gebeuren, en het had nooit in de doofpot mogen worden gestopt. Maar mijn band met God ging er niet door kapot. Ik had die zelf ontdekt, los van de mensen in de kerk. Het was voor mij ondenkbaar om de kerk te verlaten."
Niet alleen wonen
Pascal speelde zelfs met het idee om in een klooster te gaan wonen. Er was namelijk één nadeel: een pastoor woont alleen. "Ik wist niet of ik dat wilde, dus wilde ik ontdekken of het gemeenschapsleven in een klooster wat was. Ik had er sterke vooroordelen over: als je daar gaat wonen, verdwijn je achter een muur en keer je nooit meer terug.”
Nu weet hij: dat is niet zo. In kloosters in Zwitserland, Engeland en Nederland leerde hij dat de Dominicanen – de kloosterlingengemeenschap waar hij bij zit – juist graag naar buiten treden. Om het geloof uit te dragen en om juist méé te doen met leven. Met mensen praten op scholen, in kerken, moskeeën, het bedrijfsleven, instellingen. Over het geloof, hoop, liefde, het milieu, racisme, armoede. Over alles, eigenlijk.
Augustinus' dagen beginnen vroeg, om 6 uur gaat de wekker – hij heeft altijd tijd nodig om even wakker te worden. Om 7 uur begint het ochtendgebed in de kapel, die aan het klooster vast ligt. In het ochtendlicht zingen de broeders zacht samen hun gebeden. "Ik kon niet zingen", grijnst hij, "maar dat leer je vanzelf."
Samen eten, samen bidden
Na de mis ontbijten de broeders samen, daarna gaan sommigen naar hun werk – velen hebben een religieuze functie – anderen studeren nog, zoals Augustinus. Wie thuis is, luncht samen en doet mee aan het middaggebed. Om 6 uur is het avondgebed, daarna weer gezamenlijk eten.
Hij leerde ook om te leven volgens de drie kloostergeloften van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede. Armoede gaat over bezit. "Alles is van de gemeenschap", zegt Augustinus. Hij heeft in het klooster een eigen kamer, sober ingericht. "Als mijn moeder op bezoek komt, neemt ze heel lief een vaasje mee, een bloemetje, een lichtje. Om het wat gezelliger te maken. Maar ik houd meer van soberheid."
Hij heeft ook niet de nieuwste iPhone, geen Playstation, geen flatscreen. Onder zijn habijt (zo heet zijn witte gewaad) draagt hij niet de nieuwste Nikes, maar gewoon: zwarte schoenen.
"Alle broeders zien er hetzelfde uit en daardoor vormen we een eenheid."
Behalve dan als hij zich ergens bevindt waar mensen gewone kleren dragen. "Dan kijkt iedereen naar me. Dus ik draag hem bijvoorbeeld niet naar de supermarkt. Mensen vinden je interessant als je een habijt draagt, ze kijken wat er in mijn winkelmandje ligt."
Geen relaties, geen seks
Overigens vindt Augustinus zijn uiterlijk niet belangrijk. Hij draagt een beetje gel in zijn haren, want 'je moet er wel representatief uit zien', maar hij draagt nog steeds kleding van een Zwitserse parochiaan die een aantal jaren geleden overleed – 'echt nog van prima kwaliteit'.
Ook het principe kuisheid is er een waar mensen nieuwsgierig naar zijn. "Het klopt dat een kloosterling geen liefdesrelatie aangaat met iemand anders dan God", zegt Augustinus. "Mensen mogen me ook vragen naar seksuele onthouding. Want nee: we hebben ook geen seks. Dat soort dingen leiden af van mijn band met God, mijn naasten en mijn werk."
Of dat moeilijk is? Niet verliefd worden, niet aan je lusten toegeven?
"Soms word je op de proef gesteld. Dan ga ik met God in gesprek. Als het moeilijk wordt, focus ik me op mijn band met God, en op een andere vorm van naastenliefde."
Laatst zat hij in de trein. De man tegenover hem begon met hem te praten. Zijn vrouw was overleden, hij zocht troost, en vond die bij Augustinus. "Naar iemands verdriet luisteren, dát is voor mij ook liefde. Net zoals we eten geven aan mensen die hier bij het klooster aankloppen, omdat ze honger hebben."
Verliefdheid is prachtig
"En, even terugkomend op die verliefdheid: ik zeg niet dat verliefdheid niet goed is. Verliefdheid is prachtig. Ik ben het zelf ook wel eens geweest, en ik sluit niet uit dat het nooit meer gebeurt. We zijn geen halve engelen. We zijn mensen met gevoelens. Gevoelens verlies je nooit. Bovendien: iets mooiers dan verliefdheid is er niet. Mensen zijn ervoor gemaakt om lief te hebben. Ik doe er alleen niets mee. Niet in de zin van: ik heb seks, ga trouwen, sticht een gezin. Dat is voor andere mensen een roeping."
Ook voor zijn vrienden. Geregeld krijgt Augustinus een uitnodiging voor een bruiloft op de deurmat. Of een geboortekaartje. "Ik ben blij voor hen en bovendien zoeken we elkaar nog vaak op, ze komen hier, of we gaan naar de film, naar de kroeg, we drinken een biertje. Mijn leven is niet alleen maar híér."
Geen twijfel
Maar hun levens laten hem niet twijfelen aan zijn keuzes. "Ik denk niet dat ik ongelukkig zou zijn als ik een vrouw en een gezin zou hebben, maar ik weet: op deze plek, hier, in het klooster, met God, ben ik nóg gelukkiger."
Maar hij geeft ook toe: het is soms ook pittig om samen te leven met andere broeders. "Je ergert je soms ook aan elkaars zooi: de één ruimt de afwas meteen op, de ander niet. Het is net als met huisgenoten in een studentenhuis, of met klasgenoten of collega's. Sommigen worden je vrienden, anderen liggen verder bij je vandaan."
Genoten en geleerd
Vooral in het klooster in Zwolle merkte Augustinus dat, waar de broeders toch wel tussen de 70 en de 90 waren. "Sommigen waren slecht ter been, hoorden niet goed. Zat ik weer iets voor de vijfde keer te herhalen. Ze zijn zulke jonge kloosterlingen niet gewend. Het was lastig dat er een nieuwe generatie aan kwam. Maar er zit ook heel veel levenswijsheid in deze mannen. Ze hebben de oorlog meegemaakt, het opkomende feminisme, ontkerkelijking, ontzuiling van de samenleving. Van die verhalen heb ik genoten en geleerd."
Sinds dit jaar is Augustinus voor eeuwig toegetreden tot het klooster. Zijn eerste drie kloosterjaren waren een proef. Na een tijdelijke gelofte, en dus drie jaren in het klooster, kan de eeuwige gelofte worden afgelegd. Dat deed Augustinus vorige maand, in dit Rotterdamse klooster waar hij vorig jaar naartoe verhuisde omdat daar meer broeders van zijn generatie leven.
Zijn moeder zette trots foto's van haar zoon – gekleed in een witte en zwarte habijt, met zijn hand op de bijbel – op Facebook. Augustinus glimlacht. "Ik denk dat mijn ouders me nu eindelijk kunnen volgen."
Of hij voor altijd in Rotterdam blijft, betwijfelt hij. Het geloof kan hem naar veel plekken brengen: overal in de wereld zijn kloosters. In Jeruzalem is er één waar hij graag wil wonen, zodat hij verder kan studeren, maar Rome trekt hem ook. Als hij klaar is met zijn studie, wil hij náást kloosterling, ook graag priester zijn. Waar, hoe? God leidt. "Maar voor nu is het leven hier goed."
Augustinus schuift de deur van een grote, grijze boekenkast open, tegenover de kapel. Tientallen handzame, kleine bijbels komen tevoorschijn. Zijn favoriete gebed is psalm 84.
‘Zelfs vindt de mus een huis, o heer,
De zwaluw legt haar jongskens neer’
"Het gaat", zo legt Augustinus uit, "over hoe mussen een huisje vinden, hoe zwaluwen een nest voor hun jongen hebben. De boodschap van deze psalm is dat iedereen zijn plekje vindt en daar thuiskomt."
Zoals Augustinus ook zijn plek zocht, en vond.