Ga naar de inhoud
Zahra Boufadiss

Geen monsters maar mensen

Je puberzoon of -dochter fietst 's nachts alleen naar huis, maar komt nooit thuis: het moet de nachtmerrie van iedere ouder zijn. Een boze droom die werkelijkheid werd voor de ouders van Marianne Vaatstra. Ze werd halfnaakt en met doorgesneden keel teruggevonden in een weiland in Veenklooster. Marianne bleek verkracht en vermoord te zijn. Ze was pas 16 jaar. Er is al 23 jaar veel aandacht voor deze moordzaak, en door de nieuwe HBO-docu zat ik ook weer urenlang aan mijn tv geplakt. Nog altijd tragisch, zo'n jong mensenleven, zo gruwelijk beëindigd. De impact van de moordzaak op het Friese dorpje Kollum en haar inwoners werd nog treffender in beeld gebracht.

Hun woede en ongeloof spat twee decennia later nog van het scherm af. Dat ingehouden verdriet bij de stille tocht. De heftigheid van die primaire emoties zijn heel invoelbaar, maar snel daarna komt de geruchtenstroom op gang. Over de dader werd maar al te druk gespeculeerd in de lokale tam-tam. Dat de moordenaar iemand van buiten moest zijn, stond wel vast. Tot zo’n afschuwelijke daad waren de inwoners van Kollum toch niet in staat? En die doorgesneden keel was ook helemaal niet westers. 

En zo ontstond al gauw een volksgericht. De verbeten blikken richtten zich direct naar buiten en vonden daar een nabijgelegen AZC. Binnen no-time stonden woeste burgers aan de hekken van het centrum.  De moordenaar was vast en zeker 'zo'n asielzoeker', dus: 'AZC WEG ERMEE'. Het politieonderzoek ging de dorpelingen ook veel te traag. De politie zou te weinig doen met alle tips van de buurtgenoten. En de burgemeester van Kollum werd getrakteerd op een middeleeuwse douche van eieren. Het kleine dorp in Friesland stond jarenlang gespannen als een veer.

We zullen de meeste daders dan ook niet van mijlenver herkennen

Meerdere asielzoekers werden getipt als dader. Braaf verschenen zij op het politiebureau om een verklaring af te leggen. Ze stonden hun DNA vrijwillig af, maar geen match. Dat uit onderzoek aan het DNA-profiel allang was gebleken dat de dader een Noord-Europeaan was, maakte blijkbaar niet uit. Veel bewoners van Kollum bleven geloven in het vreemde-eend-scenario.

Dat de dader 'gewoon' de hardwerkende melkveeboer Jasper S. bleek te zijn, was dus even schrikken. Geen vreemde vogel, maar een doodnormale kerel. Geboren en getogen op een paar luttele kilometers afstand van het plaats delict. Vaste bezoeker van de lokale kroeg, hij had nooit een vlieg kwaad gedaan, dat werk. In de nacht van de moord had hij zelfs nog een kalfje ter wereld gebracht! In de rechtbank bleek hij een beetje een sneu figuur te zijn, zo'n onhandige man, met afhangende schouders, die niet praat, maar stamelt. De dorpelingen hadden een wreed monster verwacht, maar die was nergens te bekennen.

Het blijkt keer op keer een hardnekkige mythe, dat daders van gruwelijke daden monsters moeten zijn. Een zelf-aangeleerde vorm van wishful thinking. Monsters zijn herkenbaar. Aan hun klauwen bijvoorbeeld, of kwaadaardige blik. Die zie je dus van kilometers afstand aankomen. Je waant je veilig: een heerlijk gevoel. Dat moordenaars geen monsters zijn, maar buurmannen met oersaaie levens, wordt daarom vergeten. Maar ons zorgvuldig afgestelde monsteralarm werkt niet perfect, en we zullen de meeste daders dan ook niet van mijlenver herkennen. Dat voelt een stuk minder prettig. En daarom blijven mensen liever geloven in zo'n monster onder het bed.

Ouders kunnen soms ook niet verkroppen dat hun kind een stuk minder lief blijkt te zijn

We weten allang dat daders meestal uit de directe omgeving van slachtoffers komen. En toch valt de verdenkingsreflex meestal eerst op de vreemde vogels, mensen die afwijken van de norm. Ergens ook wel logisch: tegen zo'n 'weirdo' is het dorpsgericht snel en eensgezind opgericht. Dat is een stuk lastiger bij iemand uit de eigen omgeving. Zodra 'de vreemde' uit de samenleving is verwijderd, kunnen we ons weer veilig wanen. Ook dat is een voordeel van deze reflex. 

Dat de dader ook heel dichtbij kan zijn en misschien zelfs een gewaardeerd familielid is, vinden we misschien te confronterend. Ouders van mijn cliënten kunnen soms ook niet verkroppen dat hun kind een stuk minder lief blijkt te zijn. Dat daders en hun – soms gruwelijke – daden niet van 'hunnie' zijn, maar 'gewoon' een deel van ons, zegt misschien ook wel iets over onszelf. Dat gewone mensen in staat zijn tot het plegen van grote en vreselijke misdrijven. Een boze nachtmerrie, die helaas zo nu en dan werkelijkheid blijkt.