Wat vindt Rutte nou echt van etnisch profileren?
In 2007 oordeelde de rechtbank van Haarlem dat Mark Rutte in 2003, als staatssecretaris van Sociale Zaken, ambtenaren had aangezet tot rassendiscriminatie. In dat jaar vroeg hij namelijk aan gemeenten om inwoners van Somalische afkomst extra te controleren op fraude met bijstand.
Rutte adviseerde hen tevens om te zoeken op geboorteplaats en zo inwoners van Somalische afkomst te achterhalen. Zaten deze mensen daarnaast ook nog in de bijstand, dan werd de gemeente aangeraden hen extra te controleren.
Aanleiding waren enkele Somaliërs die in het Verenigd Koninkrijk werk hadden gevonden, maar dat niet hadden doorgegeven aan de sociale dienst en ten onrechte een uitkering ontvingen. In een reactie op de uitspraak liet Rutte destijds weten het niet met de rechter eens te zijn en dat het 'blijkbaar hoog tijd is om de wet te veranderen'.
In de toeslagenaffaire gebeurde precies dat wat Rutte in 2003 gemeenten op het hart drukte. Zij het dat de etnische profilering inmiddels was 'opgeschaald' naar iedereen met een buitenlands paspoort. Zo liet de Belastingdienst al in mei vorig jaar weten dat ruim 11.000 mensen met een dubbele nationaliteit aan een strenger toezicht waren onderworpen.
In het eindrapport van de parlementaire enquêtecommissie 'Kinderopvangtoeslag' lezen we dat er in 'het het risico-classificatiemodel in ieder geval vanaf maart 2016 tot oktober 2018 sprake was van een onbehoorlijke, discriminerende verwerking, omdat de nationaliteit van aanvragers is gebruikt voor de indicator Nederlanderschap in het model'. Kortom een wat omslachtige omschrijving van het bij wet verboden 'etnisch profileren'.
Of Rutte en andere bewindslieden al vóór 2019 echt wisten wat de gevolgen waren van de etnische radar van de belastingambtenaren, moet nog blijken. Maar het is een veeg teken dat dit aspect relatief weinig opzien heeft gebaard.
In de berichtgeving en de gesprekken van de enquêtecommissie kwam discriminatie op grond van nationaliteit maar mondjesmaat aan de orde. Slechts zeven keer komt het woord 'nationaliteit' voor in het eindverslag 'Ongekend Onrecht', terwijl de lezer tevergeefs zoekt naar de woorden 'etnische profilering' of 'discriminatie'. In plaats daarvan blinken de gehoorde ambtenaren uit in versluierend technocratisch taalgebruik als 'risico-classificatiemodel'.
Pas na lang aandringen van onder meer Renske Leijten van de SP geven de betrokken instanties schoorvoetend toe dat discriminatie inderdaad beleid was. Dat het blootgelegde institutionele racisme zo weinig expliciet wordt benoemd gaf Geert Wilders de kans om met droge ogen tekeer te gaan tegen de regering, terwijl hij en zijn partij geen kans onbenut laten om immigranten en buitenlanders in een kwaad daglicht te zetten.
Intussen heeft Rutte, nu als premier, laten weten dat discriminatie inderdaad niet kan en niet mag en de overheid een belangrijke voorbeeldrol heeft. De vraag is echter of hij dat echt meent en zo ja wanneer hij tot dat inzicht is gekomen. Recentere uitspraken van de premier – denk aan de beruchte 'pleur op'-uitspraak in 2016 tegen Turkse Nederlanders die (volgens hem) geen binding met Nederland hadden – lijken er niet op te wijzen dat hem de schellen echt van de ogen zijn gevallen.
En denk in dit verband ook aan Ruttes uitspraak uit 2015 naar aanleiding van het zoveelste onderzoek dat aantoont dat Nederlanders met een migratieachtergrond systematisch worden gediscrimineerd op de arbeidsmarkt. Dat is heel vervelend, aldus de premier, maar de enige oplossing is dat ze zich invechten. Met de verkiezingen in aantocht heeft de recente bekering dan ook meer weg van damage control.
En dat is misschien ook wel te veel gevraagd, wanneer we bedenken dat het op de korrel nemen van migranten er, zeker bij de VVD, al decennia zit ingebakken. Ruttes opstelling past in de populistische anti-migratielijn die zijn partij al een kwart eeuw volgt. Beginpunt waren de verkiezingen in het voorjaar van 1994, toen de toenmalige fractievoorzitter Frits Bolkestein doelbewust asielzoekers tot electoraal thema maakte. Dat dit de partij destijds geen windeieren legde, kan Bolkesteins leerlingen Wilders en Rutte niet zijn ontgaan.
Kortom, in het licht van het integratiepessimisme dat de Nederlandse samenleving en politiek al decennia beheerst is de etnische profilering en institutionele discriminatie die met de toeslagenaffaire naar boven is gekomen, niet uitzonderlijk te noemen. De huidige premier hoort daar paal en perk aan te stellen, maar of dat ook gebeurt is zeer de vraag, want zijn trackrecord stemt niet erg optimistisch.