Ga naar de inhoud
Leo Lucassen

Werkloosheid onder vluchtelingen heeft Den Haag (deels) aan zichzelf te danken

Vluchtelingen zitten na aankomst in Nederland vaak lang werkloos thuis. Dat werd afgelopen week wederom bevestigd in deze monitor. Het Financieele Dagblad kopte naar aanleiding van de publicatie: 'Hardnekkige werkloosheid statushouders opnieuw bevestigd'. Maar wiens schuld is dat?

Eerst maar eens de cijfers. Van de statushouders die sinds 2015 in  Nederland zijn, blijkt nog maar 17 procent werk te hebben gevonden. En dan ook nog vaak onder hun niveau en deels parttime. Dat is weliswaar meer dan een jaar geleden (13 procent), maar blijft nog steeds ruim achter bij de verwachtingen. Zeker gezien het feit dat de economie als een tierelier draait en er volop vraag naar arbeid is.

Tegelijkertijd daalde de bijstandsafhankelijkheid van 72 procent naar 63 procent. Nu moeten we bedenken dat de gemiddelde arbeidsparticipatie in Nederland rond de 70 procent ligt, dat het nu eenmaal tijd kost om de taal te leren, trauma's te verwerken en netwerken op te bouwen. En dat een deel (eveneens 17 procent) onderwijs volgt, traditionele opvattingen heeft over de rol van de vrouw en dat ook bij de vluchtelingen uit de jaren negentig de participatie pas na langere tijd significant steeg.  

Dat alles neemt niet weg dat de resultaten niet bepaald hoopvol stemmen. Zeker wanneer we Nederland vergelijken met Duitsland, met vluchtelingen uit vergelijkbare herkomstlanden en eveneens dat een economie heeft waarin de vraag naar arbeid in jaren niet zo groot is geweest. Ook daar wordt gesomberd, maar de arbeidsmarktdeelname ligt er met bijna 33 procent wel twee keer zo hoog. Blijkbaar pakken zij de integratie van statushouders dus een stuk efficiënter aan.

In de monitor wordt een aantal belemmerende factoren genoemd. Zo blijkt dat het, ondanks de aansporing van de WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) in een beleidsbrief uit 2015 ('Geen tijd te verliezen'), nog steeds niet is gelukt om al in het Azc (asielzoekerscentrum) met arbeidsmarktbemiddeling te beginnen. Dat betekent dat statushouders vaak een jaar lang duimen zitten te draaien, totdat ze woonruimte krijgen in een gemeente. En die termijn wordt de komende jaren eerder langer dan korter. Bovendien is er geen gecoördineerd rijksbeleid  en moeten gemeenten allemaal zelf het wiel uitvinden, waarbij ze zich, begrijpelijk, vooral richten op de meest kansrijken. Met als gevolg dat degenen die juist bemiddeling kunnen gebruiken, laaggeletterden en vrouwen met zorgtaken, er bekaaid afkomen.

En dan is er nog de erfenis van het inburgeringsbeleid, waarvan de resultaten tamelijk bedroevend zijn en dat eerder als een drempel dan een stimulans werkt. Sinds 2013 moeten nieuwkomers, die vaak de taal nog nauwelijks spreken en geen idee hebben hoe de Nederlandse bureaucratie werkt, hun inburgering namelijk zelf regelen en betalen. Het resultaat laat zich raden: steeds minder mensen die het examen halen en een slechtere beheersing van de Nederlandse taal.

De filosofe en juriste Tamar de Waal heeft in haar proefschrift overtuigend laten zien dat het idee dat vluchtelingen (en immigranten in het algemeen) primair zelf verantwoordelijk zijn voor hun inburgeringstraject, met zelfs strafboetes als het examen niet wordt gehaald, volkomen averechts werkt. Deze erfenis uit het tijdperk Rita Verdonk is er niet op gericht om nieuwkomers zo snel en efficiënt mogelijk te integreren, maar om ze af te schrikken. Het heeft als boodschap dat inburgering niet ons probleem is maar dat van de immigrant. De Waals conclusie luidt dan ook dat als we niet helpen, we straks meer geld kwijt zijn aan uitkeringen en begeleiding. En dat is precies wat er nu gebeurt.

Aan de gemeenten en particuliere initiatieven ligt het overigens niet. Op veel plaatsen wordt met veel inzet, creativiteit en enthousiasme geprobeerd vluchtelingen aan werk te helpen. En ook statushouders zelf zijn zeer gemotiveerd om zo snel mogelijk hun leven weer op te bouwen en het vluchtelingenstigma kwijt te raken. Maar zoals de vergelijking met Duitsland leert, valt er nog een hoop te verbeteren. Niet alleen moet de inburgering fundamenteel op de schop, maar er is vooral behoefte aan een proactief landelijk gecoördineerd beleid, waarbij systematische contacten met werkgevers, zoals bij onze oosterburen, werkervaringstrajecten, bijscholing en begeleiding veel beter worden geregeld dan nu het geval is.

Ja dat kost uiteraard geld, maar dat kost bijstand ook. En als een dergelijk beleid goed wordt aangepakt en vormgegeven, dan verdient het zich vanzelf terug. Kortom, zelfs al heb je een rothekel aan vluchtelingen, dan is het nog (of juist) uit welbegrepen eigenbelang goed om ervoor te zorgen dat hun integratie zo voorspoedig mogelijk verloopt en vluchtelingen zo snel mogelijk op eigen benen kunnen staan.

Helaas wordt dit streven in de wielen gereden door de angst, met name bij het ministerie van Justitie dat verantwoordelijk is voor het vreemdelingenbeleid, dat een al te voorlijk beleid zal leiden tot meer asielaanvragen. De bekende mantra van de 'aanzuigende werking', hoewel die wetenschappelijk nooit is bewezen. Het wachten is op nuchtere en standvastige bewindslieden die deze impasse kunnen doorbreken en eindelijk eens een rationeel en effectief integratiebeleid ontwerpen. Beter luisteren naar de WRR en een werkbezoek aan Duitsland zouden goede eerste stappen zijn.

Leo Lucassen is hoogleraar arbeids- en migratiegeschiedenis en Directeur van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.