Toen Gerhard Muggen directeur werd bij het Twentse BTG Bioliquids, kreeg hij de taak om kennis over de productie van bio-olie om te zetten in een goedlopend bedrijf. Vorige week boekte hij zijn eerste internationale succes: een opdracht van 25 miljoen euro voor de bouw van een fabriek voor bio-olie in Finland. In de tussentijd was het tien jaar lang bikkelen. "Ik ben van de stress zeven kilo afgevallen."
Voordat Muggen aantrad, had BTG het al eens geprobeerd in het buitenland. In 2004 had het een fabriek voor bio-olie opgeleverd in Maleisië. Het bedrijf, een van de oudste spin-offs van de Universiteit Twente, was daarmee zijn tijd ver vooruit. Te ver, zou je achteraf kunnen zeggen.
Niet dat de fabriek geen olie produceerde, maar veel processen waren niet volledig geautomatiseerd en als gevolg daarvan stond de fabriek vaak stil. Technici ter plekke hadden onvoldoende kennis. Nederlandse collega's werden ingevlogen om de fabriek weer aan de praat te krijgen, maar soms lag de productie al weer stil als zij in het vliegtuig naar huis stapten.
Belangrijke lessen
En toch werd hier de basis gelegd voor het latere succes. De lessen uit het Maleisische project gaven het bedrijf inzicht in waar het proces van olieproductie verbeterd moest worden, om het commercieel succesvol te maken.
Muggen stapte in 2008 als algemeen directeur in het BTG BioLiquids, dat op dat moment werd afgesplitst van BTG en zich puur ging richten op het bouwen en licentiëren van bio-oliefabrieken. Muggen werd directeur van de laatste. Om zijn betrokkenheid bij het bedrijf te benadrukken, nam hij een aanmerkelijk minderheidsbelang.
Zijn eerste doel was het bouwen van een fabriek in Nederland, waarmee hij potentiële klanten zou kunnen overtuigen van de techniek. Daarvoor had BTG Bioliquids, op dat moment een viermansbedrijf, zo'n twintig miljoen euro nodig.
Pyrolyse
BTG Bioliquids gebruikt een techniek genaamd pyrolyse om natuurlijke restproducten om te zetten in olie. Die techniek werd zo'n dertig jaar geleden ontdekt door wetenschappers aan de Universiteit Twente.
Als grondstof voor pyrolyse kun je bijvoorbeeld houtsnippers gebruiken van een zaagfabriek, maar ook gemaaid bermgras, stengels van maisplanten of andere plantaardige restproducten.
Die grondstoffen worden zonder zuurstof verhit tot ongeveer 500 graden Celsius, waardoor bio-olie ontstaat. In feite wordt hiermee in enkele seconden een proces voltooid waar de natuur miljoenen jaren over zou doen.
Financiering aantrekken in de crisis
Achteraf gezien was de timing niet ideaal. In 2008 begon ook de kredietcrisis, waardoor het voor mkb-bedrijven moeilijk werd financiering aan te trekken. Dat gold zeker voor start-ups die een onbekende techniek probeerden te commercialiseren. Van de stress viel Muggen in die periode zeven kilo af.
Toch lukte het. Een derde van het bedrag werd bijeengebracht door de aandeelhouders van het bedrijf, een derde door subsidies en een derde werd geleend van de bank. Daarmee was de basis gelegd voor de bouw van pyrolysefabriek Empyro in Hengelo.
Hoe heeft u de bank destijds weten te overtuigen?
"Cruciaal was dat we een afnamecontract voor twaalf jaar konden sluiten met FrieslandCampina. Zij gebruiken onze olie in een ketel die stoom maakt voor hun productieproces. Vroeger draaide die op aardgas, maar met onze olie verminderen ze hun CO2-uitstoot met circa 85 procent."
Was die besparing genoeg om van FrieslandCampina een klant te maken?
"Nee. Hoe belangrijk zij duurzaamheid ook vinden, een betrouwbare productie is nog belangrijker. We hebben ze overtuigd doordat hun ketel zowel op onze pyrolyse-olie kan draaien als op aardgas. Zij hadden daarmee de garantie dat de ketel te allen tijde zou blijven draaien. Bovendien lag het risico bij ons, want ze betaalden voor de olie. Als wij niet leverden zou het hun niks kosten."
Wat gaan jullie precies bouwen in Finland?
"Een pyrolysefabriek naast een houtzagerij die houtsnippers als restproduct heeft. Wist je dat je maar de helft van een boom kunt gebruiken voor planken? De rest is afvalproduct. Het zaagsel werd tot nu toe gebruikt voor de verwarming van huizen, maar als je er olie van maakt voeg je meer waarde toe."
Wordt de Finse fabriek groter dan die in Hengelo?
"Nee, precies dezelfde grootte. Per uur gaat er vijf ton biomassa in, en komt er ruim drie ton bio-olie uit. Ik geloof niet in grotere fabrieken, want dan moet je grondstoffen gaan transporteren. Dan verlies je het duurzame voordeel, en wordt de business case minder sterk door de extra kosten."
U heeft nu het hele traject meegemaakt van wetenschappelijke kennis naar commercieel product. Wat is de belangrijkste les die u heeft geleerd?
"Met een nieuwe techniek heb je niet alleen geld nodig, maar vooral ook tijd. Je moet fouten kunnen maken en daarvan kunnen leren. Je hebt een lange adem nodig, niet denken dat je binnen twee of drie jaar kunt cashen. In energiewereld is een aanlooptijd van twintig jaar niet uitzonderlijk. Zelfs als de techniek al is ontwikkeld, ben je zo zes, zeven jaar verder voor je een commercieel product hebt."

Wat was de grootste uitdaging op technisch gebied?
"De techniek om olie te maken bestond al. De uitdaging was een fabriek te bouwen die dit op grote schaal kon doen, en die bovendien 24 uur per dag kon draaien."
U heeft nu een grote internationale order geboekt. Wat is nu uw verwachting?
"Dat we sneller gaan groeien. Als er een schaap over de dam is volgen er meer. In Finland komen mogelijk nog drie fabrieken, en we zijn ook bezig met een installatie in een ander Scandinavisch land. Je kan deze fabrieken overal neerzetten waar je een restproduct overhoudt. Dat kan een belangrijke bijdrage leveren aan de energietransitie."
Waarom bent u gericht op Scandinavië?
"Daar bestaat al een CO2-taks. Dat betekent dat we in Scandinavië kunnen concurreren zonder subsidie. In de rest van Europa is dat nog niet zo. Maar daar kunnen we waarschijnlijk weer profiteren van nieuwe Europese regels die bepalen dat alle brandstof voor auto's over een aantal jaren voor een bepaald percentage uit biobrandstof moet bestaan."