Waar denken we op 4 mei aan?
Ik zie het jochie nog staan, een jaar of 10, bij de 4-mei-herdenking vorig jaar bij mij in de wijk. "Maar papa", vroeg hij, "waar moet ik dan aan denken?" Daar had papa geen antwoord op. "Aan de oorlog", zei hij maar. Het jongetje had naar zijn schoenen gestaard.
Het was geen gekke vraag, vind ik. Ik ben eigenlijk altijd van tevoren bezig met: waar gaan mijn gedachten dit jaar naartoe? Als ik – iemand met de spanningsboog van een goudvis – iets niet wil, dan is het op zo'n respectvol moment afgeleid worden door het kuchje van de man die naast me staat, of van een opvliegende duif. Ik wil het kunnen voelen in al mijn vezels, voor zover mogelijk.
Wie de oorlog niet heeft meegemaakt, heeft inlevingsvermogen nodig.
Wie de oorlog echt heeft meegemaakt, of wie erover hoorde als nazaat, hoeft geen moeite te doen. Die herdenkt dát wat hem of haar is overkomen, of zijn of haar familie. Maar wie, zoals het gros van Nederland, nooit persoonlijk een oorlog van dichtbij heeft meegemaakt, heeft vaak wat inlevingsvermogen nodig.
Soms denk ik aan de 99-jarige Lily Ebert, een Hongaarse Holocaust-overlevende. "Ze hebben zelfs baby's vermoord", had ze tegen me gefluisterd. Daarna vertelde ze me over de reis naar het concentratiekamp, hoe in elke wagon twee emmers stonden. Eentje gevuld met water, de ander als toilet. "Ik snap niet hoe we de vernedering konden ondergaan om die emmers te gebruiken. Hoe we zo weinig eten en drinken konden verdelen onder zo veel hongerige mensen."
Soms denk ik aan de lievelingsvriend van mijn ouders, Awraham, ook mijn lievelingsvriend trouwens. Hij is Joods. Als kleuter moest hij onderduiken. Hij kreeg de naam Freddie van der Plas (die achternaam had hij te danken aan een korte bedplasperiode, wat grappig was geweest als het niet in een oorlog had plaatsgevonden). Zijn ouders waren zogenaamd omgekomen bij de bombardementen in Rotterdam, en Awraham, of nee, Freddie dus, belandde bij een domineesgezin.
Zestig andere familieleden waren vermoord. Zéstig.
Na de oorlog kwamen zijn vader en moeder terug, zestig andere familieleden waren vermoord. Zéstig.
Awraham werd journalist en schreef ooit in een column hoe hij als 6-jarige vroeg waarom hij nooit bij opa en oma mocht spelen. Zijn moeder begon te huilen en schreeuwde: "Die zijn er niet meer, jongen!" Over de oorlog werd niet gesproken, het woord 'dood' kon ze niet over haar lippen krijgen.
Het is een voorrecht om niet meteen heel specifiek te weten waaraan je moet denken op 4 mei. Om te kunnen zoeken naar verhalen die niet de jouwe zijn. Het legt onze onbevangen staat van zijn bloot.
Na de herdenking van vorig jaar vroeg ik aan het 10-jarige jongetje waar hij aan had gedacht. "Scheetjes laten", zei hij, en daarna: "En aan Ajax. En dat je daar dan aan mag denken zonder dat iemand boos wordt."