Ga naar de inhoud
Yeşim Candan

De zielen van de doden dwalen rond

Toekijken en niets doen was geen optie. Het is twee dagen na de aardbeving in Turkije als Olcay Gulsen me belt. Ze kan gewoon niet meer slapen van de zorgen. Ik deel haar gevoelens van onmacht en we besluiten Atilay Uslu van Corendon te bellen. We willen naar het rampgebied. Hij stelt een vlucht beschikbaar, Olcay mobiliseert razendsnel een ploeg zorgpersoneel en we vliegen naar Kahramanmaraş. De stad waar de roots van Olcay en haar zusje Dolshe liggen, en de stad die nu constant het decor is van de berichtgeving over de verwoestende aardbeving.

Aangekomen in Kahramanmaraş proef en zie je de chaos. De sirenes van de ambulances loeien onophoudelijk. Overal is rook, omdat mensen vuur stoken om zich aan te warmen. Via een vriend van mij regelen we een slaapplaats. Buiten slapen is in deze kou geen optie, maar ik denk aan al die mensen die huis en haard zijn kwijtgeraakt door de aardbeving of die nog levend onder het puin liggen − hoe zit het dan met hen?

Twee vrouwen vragen me of ik onderbroeken en maandverband voor ze heb.

Tijdens onze eerste nacht komt een man vragen om een arts. Zijn 10-jarige zoon is ziek, zegt hij. De jongen blijkt alleen maar een T-shirt aan te hebben en extreme kou te lijden. In mijn tas zitten truien en een winterjas van mijn zoon. De jongen is heel blij met de jas en steekt zijn duim naar me omhoog. De tranen biggelen over mijn wangen. En dan hebben we nog niet eens alles gezien hier.

Ook in het voor de slachtoffers opgezette tentenkamp in Kahramanmaraş heerst totale chaos. Er is geen management. Sinds de dag dat wij er aankwamen, is het overgenomen door AFAD, het Turkse Rode Kruis. Kleren liggen overal op de grond. Zomerkleren welteverstaan, terwijl het hier 's nachts 10 graden vriest. Vooral jassen en schoenen zijn hier heel hard nodig: de mensen lagen te slapen toen de aardbeving toesloeg.

Intussen staan militairen voor de hekken omdat je niet de hele dag door kleren mag pakken. Twee vrouwen vragen me of ik onderbroeken en maandverband voor ze heb. Een vriendin uit Nederland had geld gestort op mijn rekening en gevraagd of ik daarvan onderbroeken wilde kopen om mee te nemen. Nu snap ik waarom.

Tussen de brokstukken uit steken ledematen.

Het centrum van de stad is met de grond gelijkgemaakt. Tussen de brokstukken uit steken ledematen. Onder het puin liggen overal lijken, besef ik. En naast het puin zitten hun huilende familieleden, hopend dat toch nog iemand levend wordt gevonden, al is de kans daarop minuscuul. Ze weigeren de hoop op te geven.

We ontmoeten Mark Daniëls, een Nederlandse militair die namens het Fuel Relief Fund kolen aan de mensen uitdeelt. Door het stoken van kolen kunnen de mensen zich opwarmen en erop koken. We besluiten zijn initiatief te koppelen aan een muhtar (dorpshoofd) in Elbistan, een stad twee uur rijden verderop. Als we daar aankomen en ik de auto uitstap, voel ik de kou door mijn botten snijden. Dit heb ik nog nooit meegemaakt. De stad zelf is een spookstad geworden.

Er moet inzage zijn in waar het hulpgeld terecht gaat komen.

Waar zijn de hulpverleners, vraag ik me af. En de reddingswerkers? Waarom is Elbistan opgegeven? Buiten de overlevenden van de aardbeving dwalen hier alleen de zielen van de doden rond.

De moed zakt me in de schoenen bij het aanschouwen van dit alles. Natuurlijk ben ik blij dat met doneeracties inmiddels zo'n 90 miljoen euro is opgehaald. Maar er moet inzage zijn in waar het hulpgeld terecht gaat komen. Dat het besteed wordt aan de opbouw van het land. En aan de bouw van aardbevingsbestendige huizen. Een Turkse minister van Rampen zou geen overbodige luxe zijn.

Als de gebouwen met goed materiaal waren gebouwd, waren er niet zoveel slachtoffers gevallen. Dit is gewoon massamoord.

Yeşim lanceerde de term 'bicultureel' in de Nederlandse taal als alternatief voor 'allochtoon' en vindt een tweede cultuur een kracht en een meerwaarde voor het bedrijfsleven.